Met de Pintail op reis

Met de Pintail op reis
Pintail

zaterdag 30 juli 2016

Naar de nieuwe thuishaven aan de Vilaine


Na een paar heerlijke fietsdagen op Ile d’Yeu zeilen we weer noordwaarts. De wind heeft hier zo z’n  vaste patroon. ’s Avonds en ’s nachts geen wind, ’s ochtends windkracht 3 uit westelijke richtingen en vanaf 15.00 uur tot 18.00 uur loopt de wind op naar kracht 4/5 Bft. De middagwind is de “vent solaire”, wind die ontstaat door een snellere opwarming van het land dan van de zee.  En de swell, de oceaandeining, is deze dagen ook gering.  Ideaal zeilweer dus. We steken weer de monding van de Loire over, geen schip te zien, behalve een paar voor anker liggende vrachtschepen. Wel stroom, zo’n twee knopen mee. We lopen Pornic aan, een gezellig toeristisch havenplaatsje met een compleet droogvallende binnenhaven. Het water gaat achter de haven verder als klein riviertje.


De jachthaven is buiten tegen de kust aangelegd. Ernaast een groot strand.

Langs de weg langs de kust staan enorme 19de eeuwse huizen die gebouwd zijn door rijke industriëlen. Daaromheen soms bijna parkachtige tuinen. We kijken onze ogen uit.
Van de jachthaven lopen we naar de binnenhaven via een bijzonder leuke 2 km lange wandelroute: we beginnen op een soort flaneerpad aan de voet van die grote panden en tuinen, en vervolgen langs de rotsen en over vlonders tot we uiteindelijk op de weg uitkomen.Bij hoog water moeten we af en toe een sprong maken om geen natte voeten te krijgen..

Dat pad voert ons langs het kasteel van Gillers de Retz, bijgenaamd Blauwbaard, die zijn zes echtgenotes heeft vermoord. Thans privébezit. Wie zou daar nu willen wonen?

Het is langs de waterkant gezellig druk en dat betekent dat er altijd wel weer leuke kraampjes met hebbedingetjes staan. Langs de kade leunt een fotogeniek Bretons vissersbootje



Het blijkt al met al een verrassend mooi badplaatsje te zijn. Als we naar de bovenstad gaan, komen we al snel in rustige straatjes terecht. Inmiddels is alle water weggelopen uit de haven. Een mooi gezicht die bootjes, leunend in de moddergeulen en wachtend op water.

Na een extra dagje lummelen hier, zeilen we naar La Turballe. Langs de kust van Pornic staan nog de oude vishutjes met hangnetten opgesteld. Zo werden de vissen vroeger uit zee gehaald.

De havenwal om de havens van La Turballe en Pornic doet ons vermoeden dat het hier bij zuidwesterstormen flink tekeer gaat.  De ingang van La Turballe is krap en ligt een lagerwal. Bij forse swell of wind is deze  niet veilig binnen te varen. Dat geldt trouwens voor veel havens aan de westkust. La Turballe is de vijfde visserijhaven van Frankrijk, met veel ansjovis- en sardinevangst. Daarnaast is het ook een badplaats, naast de haven ligt een groot strand, dat op zondag erg druk is, maar er op maandag min of meer verlaten bijligt.

We hebben voor overmorgen een eetafspraak met de bemanning van de Illusie die al op de Vilaine ligt. Daarom varen we nu ook naar de Vilaine. Door de warmte vertrekken we wat vroeger dan gepland om dan op het water wat rustig aan te kunnen doen. Maar dat valt tegen.  Er staat een behoorlijke deining en alleen met de fok lopen we al zo’n 7 knopen over de grond. De monding van de Vilaine kent een drempel van 50 cm, dus hebben we met die golven zo’n 3 meter water nodig, we kunnen pas halftij, rond 18.15 uur,  naar binnen. We zien ook andere schepen inhouden door zeil te minderen of helemaal weg te nemen. Uiteindelijk is het water hoog genoeg gerezen en zeilen we met twee knopen stroom  voor de wind de verstilde rivier op, nog zo’n 5 mijl te gaan naar de sluis. De vaargeul is erg smal, en ernaast loopt de grond snel op. Oppassen dus. Met het avondlicht ziet alles er weer mooi uit. Glooiende heuvels, een oude molen, wat bosjes en gemoorde bootjes,

De sluis is hier een evenement met heel wat toeschouwers. We schieten als laatste de openstaande sluis in en meren af naast een Fransoos. De sluismeester commandeert iedereen naar voren en zo kunnen wij er ook in. Nadat een klein bootje ook nog is ingevaren is het “terminé”, volgens de sluismeester.  Het is dan half acht.

En wat gebeurt er dan? Niets! We blijven zo liggen tot 8 uur en dan wordt er pas iets gedaan. Marjan van de Illusie had ons gewaarschuwd voor de sterke dwarsstroom bij het openen van de sluis. Achterin merken we dat alle boten aan het zwieren gaan. Frits moet de boot voor ons van ons schip afhouden. De sluismeester drukt met een pikhaak tegen de verstaging van de aan lager wal liggende boten en duwt ze zo van de sluiswand af.
We meren af in Arzal en gebruiken de volgende dag om eindeloos veel wassen te doen, schoon schip te maken, de fok en de hoes ervan op de steiger te spoelen met zoet water en met een spons af te nemen. Alles was lekker zout geworden. Frits stort zich op de reparatie van de electrische waterpomp die dienst weigert. Na eindeloos studeren en demonteren wordt het euvel duidelijk. Een contactpuntje maakt alleen contact als het schuin gedrukt wordt. Met tiewraps maakt hij de zaak weer draaiend. De kraan is nu nog geluidloos geworden ook!
’s Avonds uit eten met de Illusie-bemanning. Ervaringen van onze reizen uitwisselen.
En dan varen we de volgende dag over het zoete gedeelte van de rivier naar onze thuishaven. Steilere walkant en meer bebost dan het eerste, zoute, stuk voor de sluis.

La Roche Bernard komt in zicht.


Iets voorbij de haven liggen twee 50 m hoge bruggen.

Een bijzonder gevoel hebben we hierbij. In april waren we hier met de auto naar toe gekomen en stonden we aan de waterkant te dromen over een ligplaats hier, en voila, we  zijn er nu!!
We melden ons ‘thuis’ op de capitainerie. Die is gevestigd in een oud gebouwtje aan de kade (op de foto met het uithangbordje en het blauwe bagagekarretje ervoor). Via een zeer smal wenteltrapje komen we bij de capitainerie. Het tegenovergestelde van het vernieuwde havenkantoor van Ketelhaven.


En dan duiken we het oude stadje in. In het oudste gedeelte hebben zich allerlei ‘kunstenaars’ gevestigd. Ziet er leuk uit, ook met veel bloemen.


De volgende dag fietsen we over de hoge brug naar onze winterstalling om te checken of de afspraak voor het uit het water halen daar ook is doorgekomen. Maandag half drie kunnen we eruit. Dat gaat met een tractor via deze slipway.

waarna de boot deze weg gaat afleggen om een hoogte van 40 meter te overbruggen. Spannend!

Vervolgens fietsen weer terug naar Arzal, heel veel klimmen en dalen. Daar bezoeken we de dam. We krijgen privé uitleg van een biologiestudent uit Rennes, die zijn verhaal nu voor het eerst in het Engels moet vertellen. Over en weer hebben we heel wat bijgeleerd! Leuk is dat je onderwater in de vistrap kunt kijken, maar jammer dat het trekseizoen voorbij is, zodat we al blij waren met een enkele vis.

We slaan ook nog een blik op de sluis. Wat een happening dit keer. Fransen die niet kunnen afmeren, dwars liggen, niet doorvaren naar voren en een sluismeester die eindeloos gebaart en lijnen verhaalt.

Er is voor dit spektakel zelfs een tribune gebouwd!


Het weer is inmiddels niet zo zonnig meer, maar de temperatuur is nog heel aangenaam, 25 graden. We gaan ons nog een paar dagen op de Vilaine vermaken en dan naar huis!





donderdag 21 juli 2016

Naar de tropische Vendée

Piriac sur Mer is ook weer zo’n leuk 17de eeuws stadje met leuke straatjes, veel winkeltjes en restaurantjes (en toeristen). We zitten nu niet meer in Bretagne, maar in de Vendée.

Tot aan de huizen liggen kleine stranden

Overal in de havens worden we opgevangen door een havenbootje met jonge havenmeesters/essen, die ons begeleiden naar een ligplaats. Het gaat allemaal uiterst vriendelijk. We zijn inmiddels onze nieuwe thuishaven voorbij gevaren.
De volgende dag vertrekken we weer voor een tropische zeiltocht naar Ile Noirmoutier, dat met een dijk aan het vasteland is verbonden. Hiermee steken we ook de Loiremonding over. We meren af in de haven van L’Herbaudière. Wat heerlijk om die warme wind te voelen, een voorproefje voor Spanje. Dit is een fietseiland en daarom blijven we een dagje. In 35 graden fietsen we een groot deel van het eiland rond, over stille weggetjes langs dromerige dorpjes met veel stokrozen. De huisjes zijn laag, allemaal wit met felblauwe luiken en rode daken.
op de voorgrond zoutwinningsvelden
We komen langs zoutwinningsvelden die nu nog vaak om cultuurhistorische redenen in bedrijf gehouden worden. Vroeger werd het zout gebruikt voor het conserveren van de vis.
In de oude hoofdstad Noirmoutier staat nog een 15de eeuw kasteel met een citadel. Er is ook een droogvallende haven, waarbij het toegangskanaal tevens dienst doet als botenkerkhof.


Alles doet zeer rustiek aan. ’s Avonds is het nog lang tafelen in de kuip onder het genot van muziek die op de wal ten gehore wordt gebracht. Tot onze verbazing gaat om 22.30 uur de versterker al een stuk terug. ’s Ochtends worden we wakker van een penetrante lucht: Bij laag water ligt op het strand veel zeewier, dat ’s ochtends in de zon aardig stinkt. Is even wennen.

We gaan verder naar het door iedereen geprezen Ile d'Yeu. Weer een mooie zeiltocht met warm weer en blauw water.  We zeilen deze vakantie meer dan ooit tevoren. De dieseltank blijft mooi vol. Dat is wel een pré van dit gebied, altijd op een afstand van 20 a 30 mijl te bezeilen havens.
Havenfront van Port Joinville

Van de havenmeester van Port Joinville, de haven van Ile Ýeu,  krijgen we een ligplaats toegewezen. Daarmee is dan ook de uitvaart voor zo’n zestig boten afgesneden. We krijgen sterke herinneringen aan de haven van Vlieland in de jaren zeventig/tachtig. Veel pakketjes en iedereen opgesloten. Als we – heel naïef – de havenmedewerksters die nauwelijks Engels verstaan of spreken, vragen hoe dat moet als we de volgende dag van boord willen, komt er zoiets uit als dat we dan maar met iedere boot, zo’n zestig dus, moeten overleggen. Haha. We laten het maar over ons heen komen. Het verbaast ons overigens dat de Franse jeugd vaak zo slecht Engels spreekt, zelfs in de toeristensector.


En inderdaad, om acht uur ’s ochtends horen we wat beweging tegen onze stootwillen, en de eerste boot wringt zich tussen ons en de achterzijde van de in boxen liggende boten naar buiten. Totdat een boot te dik blijkt. Inmiddels is er wat meer plaats en kunnen we ergens langszij de steiger afmeren. De haven kan nu verder leeglopen. Met een truc van Frits bemachtigen we een mooie box ver van de gastensteigers. Zo kunnen we met de fietsen op pad. Het eiland is behapbaar, 10 km lang en een 3,5 km breed. Ook dit is weer een aaneenschakeling van lage huisjes, onberispelijk wit (wordt hier in het voorjaar een verfpot uitgedeeld??) , gekleurde luiken en rode daken, straat na straat,
de Deux Chevaux, Renault 4 en Citroen Mehari zijn hier hét vervoermiddel

en afwisselende begroeiing, af en toe een dennenbos, 

en een kust met strandjes, kliffen en oude haventjes.
kustbewaking uit de 14de eeuw

In de achterste  inham ligt een droogvallend haventje,
Vissershutjes in het haventje van La Meule


Het is heuvelachtig, er lopen veel slingerende halfverharde fietspaden en ook de wegen zijn rustig. Prima om te fietsen, ...maar soms ook niet:

Frits de filmer gesnapt door de camera

We vinden het hier erg mooi, en blijven daarom nóg een dag. De boot krijgt een grote schoonmaakbeurt (we spuiten voor het eerst onze val en schootstoppers uit, mijn hemel, wat komt daar een hoop troep uit). En daarna gaan we op de fiets naar het strand.
Het is echt het Vlieland van hier. Een heel gezellige sfeer. Veel jonge gezinnen op boten, de kinderen op de steigers druk in de weer om garnaaltjes te vangen. Rissen badkleding aan de zeereling. En maar steeds warm weer. We genieten van het ontbijtje en het avondeten buiten in de kuip. Ile d’Yeu is ons verste punt voor dit jaar, we gaan nu weer noordwaarts op weg naar onze tijdelijke thuishaven La Roche Bernard aan de Vilaine. We verheugen ons al op een volgend bezoek aan Ile d'Yeu, in het najaar of volgend jaar. 

Zo, nu het blog versturen!


zaterdag 16 juli 2016

Belle Ile en de baai van Quiberon

Quiberon, in feite een schiereiland, blijkt een hele grote jachthaven te hebben met kleine appartementencomplexen aan de wal. Wel een mooi strand. We vinden het niet zo aantrekkelijk en varen daarom de volgende dag gauw weer weg.
Op de volgende foto is  de baai van Quiberon te zien, waarbij het schiereiland Quiberon overgaat in een reeks  rotsen en eilanden. Aan de zuidkant ervan ligt Belle Île.

Bij de doorgang tussen de rotsen, de passsage de la Teignouse,  staan steile golven, die opgebouwd worden door de stroom die in richting tegengesteld aan de wind is. We moeten hier even tegenin motoren. Daarna kruisen we naar Belle Ile. We hebben pech, want we moeten 8 uur buitengaats aan de mooring wachten totdat het dock (rond hoog water) opengaat. En dan merk je dat er deining staat. Wat liggen we daar te rollenbollen, ook door al het ferryverkeer dat langsvaart. We worden er allebei wat katterig van. Gelukkig is het wel zonnig geworden en hebben we een prachtig uitzicht op de haveningang met daarboven de mooie citadel, ook weer ontworpen door Vauban..

We liggen prachtig aan de kade van de haven van Le Palais, helemaal vooraan, want we zijn te diep voor de rest van de haven.

Onze vlag is helemaal links nog net te zien

Enig nadeel van deze plek is, dat we pal voor een kroeg liggen, waar de bezoekers tot drie uur ’s nachts aangeschoten op de kade en ook op de steiger naast onze boot zitten en lopen. En praten, zingen en gillen. Om dit compleet te maken leggen er elke dag kleine coasters aan die zand en andere zaken naar het eiland brengen. Zij meren aan de andere zijde van het haventje af, zo’n 10 meter van ons vandaan. De foto toont een tankertje die daar dinsdag afmeert (we mogen blijven liggen als we niet roken; en dat terwijl op de kade naast onze boot regelmatig een horde rokende Fransen voorbij trekt!)

En het lossen van de coasters begint maandag al om half zes, ook met veel motorlawaai. Dat tijdstip is kennelijk afhankelijk van het getij, ze moeten diezelfde dag nog uitvaren om nieuwe vracht op te halen.Ze passen net door  het sluisje. Jullie begrijpen, veel nachtrust was er bij mij niet bij, Frits slaapt daar wel doorheen.
Toch blijven we hier drie dagen. We willen ontdekken waarom het eiland “belle” heet. Het eiland kent veel steile wegen, zodat wij de fietsen maar in de tassen laten en de bus nemen. Dat is wel goed kijken op de tabel met vertrektijden en rekenen, want er rijden niet veel bussen en dan zijn de tijden ook nog op elke dag van de week anders. De eerste dag bezoeken we zo een havenplaatsje in het noorden, Sauzon, waar wij door onze diepgang helaas niet met onze eigen boot kunnen liggen. Een prachtig plekje. Terrasjes aan de kade en gekleurde gevels met weer in een ander kleur getinte luiken, zoals hier gebruikelijk in Zuid-Bretagne.

Vandaar wandelen we weer een stuk van de kustroute, de GR 34, naar de vuurtoren.

Het  is maar 5 km, maar het gaat over  steile geitenpaadjes, Je moet wel goed kunnen klauteren en afdalen op rollende steentjes. Soms gaan de paadjes zo dicht langs de steile kliffen, dat we niet begrijpen dat het niet is afgezet met een hek.


Bij de vuurtoren zien we de Atlantische kust, en ook hoe de golven met veel lawaai stukslaan op de rotsen en bruisend verder rollen. Imponerend. Wat een kracht heeft water dan.


De volgende dag, ook weer zonnig, gaan we met de bus naar het midden van de aan de Atlantische Oceaan gelegen kust. Hier zou Monet inspiratie hebben opgedaan voor een aantal van zijn schilderijen. In elk geval is het hier indrukwekkend mooi, maar de paadjes lopen mij te dicht langs de afgrond. Soms maar 20 cm naast de rand van een  klif, met in de verre diepte het bruisende geweld van het water en rotsen.


Dus zijn we maar gauw het binnenland in gewandeld. Dat binnenland is qua natuur mooi, heuvelachtig, af en toe een beschut dalletje, afwisselende begroeiing, maar de plaatsjes zijn lang niet zo mooi als op Ile de Groix; er staan veel ‘nieuwbouwwijken’ van tweede huisjes, allemaal hetzelfde. Luiken dicht natuurlijk. Van de echte originele behuizingen zien we niet zoveel (meer?). De bus brengt ons uiteindelijk weer terug naar de haven.
Voor ons blijft het kleinere Ile de Groix op nummer één staan.

De volgende dag is het prachtig zeilweer, zon en WNW 4 Bft, goed voor halve wind zeilen. We gaan naar Trinité sur mer, in het noorden van de golf van Quiberon. Weer door de rotsige doorgang, maar daar is het nu heel rustig.
In Trinité kijken we onze ogen uit. We liggen vlak achter een pier, waar aan de andere zijde de megatrimarans en weer een Vendee Globe schip liggen afgemeerd. Op de pier staat op borden een uitleg per schip en schipper en alle behaalde wedstrijdresultaten van de schipper. We vinden het geweldig dat het “formule 1 zeilen” hier zo leeft. Er is ook geen gebrek aan belangstelling van het publiek. 


We lummelen nog een dagje in dit gezellige plaatsje. Het is 14 juli, en de Fransen hebben nu ook massaal vakantie. Het is er dan ook druk. We treffen hier ook medekustzeilers Hans en Wilma van de Zéline. We doen elkaar bij de borrel nog wat tips aan de hand.

Vanuit Trinité varen we op de motor (windstil en zonnig) naar de 7 mijl verderop gelegen ingang van de Golf van Morbihan. Onze Franse gastkok had al spannende verhalen verteld over de stromen die daar lopen; onze kaart vermeldt zelfs op een plek op onze route een stroomsnelheid van 9 knopen. We zijn gewaarschuwd. Bij de kentering varen we de ingang in.

20 Minuten later staat er al een stroom van 3 knopen, en dan is het ook nog eens doodtij (neaptide, een lage getijcoëfficient) . Maar veel meer dan 3,5 knoop stroom halen we niet. Er staan wel allemaal stroomrafelingen en de veerboten zien we als kreeften door het water gaan.

Uiteindelijk gaan we aan de mooring bij een mediterraan ogend plaatsje op het Ile des Moins, met smalle straatjes



Aan de waterkant is het enorm druk met dagtoeristen, daar zijn ook de restaurantjes en winkeltjes, maar als we even verder het eiland oplopen, komen we nauwelijks meer iemand tegen. Op onze wandeling hebben we prachtige uitzichten op de Golf van Morbihan, waar druk gezeild wordt. Het water is blauwer dan blauw, en dat is de lucht ook. Boffen!

De havendienst regelt gratis transport van onze boot naar de kade en v.v. Dat is makkelijk. We hebben een  mooi plekje met zicht op al het langsvarend verkeer.

We vinden het wel een beetje op de scherenkust van Zweden lijken, maar dan met veel meer leven aan de waterkant én met veel stroom in het water.
Als we de volgende dag de golf weer uitvaren, meten we een max. stroomsnelheid van 5 knopen. Het ene moment word je naar stuurboord verzet, en een tel later gier je weer naar bakboord. En ondertussen moet je ook goed kijken hoe je route loopt tussen de eilanden en rotsen door. Hoe moet dat zijn als je verkeerd rekent en op het sterkst van de stroom en met meer wind hier vaart!
We zijn nu in het Azorenhooggebied terecht gekomen. Dus voorlopig elke dag zon en warm weer. Maar op onze aan de windse tocht naar Piriac sur Mer hebben we toch jassen aan, in de haven daar smoren we weg van de hitte.
Maar daarover in het volgende blog.