Na
een paar heerlijke fietsdagen op Ile d’Yeu zeilen we weer noordwaarts. De wind
heeft hier zo z’n vaste patroon. ’s
Avonds en ’s nachts geen wind, ’s ochtends windkracht 3 uit westelijke
richtingen en vanaf 15.00 uur tot 18.00 uur loopt de wind op naar kracht 4/5
Bft. De middagwind is de “vent solaire”, wind die ontstaat door een snellere
opwarming van het land dan van de zee.
En de swell, de oceaandeining, is deze dagen ook gering. Ideaal zeilweer dus. We steken weer de monding van de Loire
over, geen schip te zien, behalve een paar voor anker liggende vrachtschepen. Wel
stroom, zo’n twee knopen mee. We lopen Pornic aan, een gezellig toeristisch
havenplaatsje met een compleet droogvallende binnenhaven. Het water gaat achter
de haven verder als klein riviertje.
De
jachthaven is buiten tegen de kust aangelegd. Ernaast een groot strand.
Langs
de weg langs de kust staan enorme 19de eeuwse huizen die gebouwd zijn door rijke
industriëlen. Daaromheen soms bijna parkachtige tuinen. We kijken onze ogen
uit.
Van
de jachthaven lopen we naar de binnenhaven via een bijzonder leuke 2 km lange wandelroute: we beginnen op een soort flaneerpad aan de voet van die grote panden en tuinen, en vervolgen langs de rotsen en over vlonders tot we uiteindelijk op de weg uitkomen.Bij hoog water moeten we af en toe
een sprong maken om geen natte voeten te krijgen..
Dat
pad voert ons langs het kasteel van Gillers de Retz, bijgenaamd Blauwbaard, die
zijn zes echtgenotes heeft vermoord. Thans privébezit. Wie zou daar nu willen wonen?
Het
is langs de waterkant gezellig druk en dat betekent dat er altijd wel weer
leuke kraampjes met hebbedingetjes staan. Langs
de kade leunt een fotogeniek Bretons vissersbootje
Het
blijkt al met al een verrassend mooi badplaatsje te zijn. Als we naar de
bovenstad gaan, komen we al snel in rustige straatjes terecht. Inmiddels is
alle water weggelopen uit de haven. Een mooi gezicht die bootjes, leunend in de
moddergeulen en wachtend op water.
Na
een extra dagje lummelen hier, zeilen we naar La Turballe. Langs de kust van Pornic
staan nog de oude vishutjes met hangnetten opgesteld. Zo werden de vissen vroeger
uit zee gehaald.
De
havenwal om de havens van La Turballe en Pornic doet ons vermoeden dat het hier
bij zuidwesterstormen flink tekeer gaat.
De ingang van La Turballe is krap en ligt een lagerwal. Bij forse swell
of wind is deze niet veilig binnen te
varen. Dat geldt trouwens voor veel havens aan de westkust. La Turballe is de
vijfde visserijhaven van Frankrijk, met veel ansjovis- en sardinevangst.
Daarnaast is het ook een badplaats, naast de haven ligt een groot strand, dat
op zondag erg druk is, maar er op maandag min of meer verlaten bijligt.
We
hebben voor overmorgen een eetafspraak met de bemanning van de Illusie die al op de Vilaine ligt.
Daarom varen we nu ook naar de Vilaine. Door de warmte vertrekken we wat
vroeger dan gepland om dan op het water wat rustig aan te kunnen doen. Maar dat
valt tegen. Er staat een behoorlijke
deining en alleen met de fok lopen we al zo’n 7 knopen over de grond. De monding
van de Vilaine kent een drempel van 50 cm, dus hebben we met die golven zo’n 3
meter water nodig, we kunnen pas halftij, rond 18.15 uur, naar binnen. We zien ook andere schepen
inhouden door zeil te minderen of helemaal weg te nemen. Uiteindelijk is het
water hoog genoeg gerezen en zeilen we met twee knopen stroom voor de wind de verstilde rivier op, nog zo’n 5 mijl te
gaan naar de sluis. De vaargeul is erg smal, en ernaast loopt de grond snel op.
Oppassen dus. Met het avondlicht ziet alles er weer mooi uit. Glooiende
heuvels, een oude molen, wat bosjes en gemoorde bootjes,
De
sluis is hier een evenement met heel wat toeschouwers. We schieten als laatste
de openstaande sluis in en meren af naast een Fransoos. De sluismeester
commandeert iedereen naar voren en zo kunnen wij er ook in. Nadat een klein
bootje ook nog is ingevaren is het “terminé”, volgens de sluismeester. Het is dan half acht.
En
wat gebeurt er dan? Niets! We blijven zo liggen tot 8 uur en dan wordt er pas iets
gedaan. Marjan van de Illusie had ons
gewaarschuwd voor de sterke dwarsstroom bij het openen van de sluis. Achterin
merken we dat alle boten aan het zwieren gaan. Frits moet de boot voor ons van ons schip afhouden. De sluismeester drukt met een pikhaak tegen de verstaging van de
aan lager wal liggende boten en duwt ze zo van de sluiswand af.
We
meren af in Arzal en gebruiken de volgende dag om eindeloos veel wassen te
doen, schoon schip te maken, de fok en de hoes ervan op de steiger te spoelen
met zoet water en met een spons af te nemen. Alles was lekker zout geworden. Frits
stort zich op de reparatie van de electrische waterpomp die dienst weigert. Na eindeloos
studeren en demonteren wordt het euvel duidelijk. Een contactpuntje maakt alleen
contact als het schuin gedrukt wordt. Met tiewraps maakt hij de zaak weer
draaiend. De kraan is nu nog geluidloos geworden ook!
’s
Avonds uit eten met de Illusie-bemanning.
Ervaringen van onze reizen uitwisselen.
En
dan varen we de volgende dag over het zoete gedeelte van de rivier naar onze
thuishaven. Steilere walkant en meer bebost dan het eerste, zoute, stuk voor de
sluis.
La
Roche Bernard komt in zicht.
Iets
voorbij de haven liggen twee 50 m hoge bruggen.
Een bijzonder gevoel hebben we hierbij. In april waren we hier met de auto naar toe gekomen en stonden we aan de waterkant te dromen over een ligplaats hier, en voila, we zijn er nu!!
We
melden ons ‘thuis’ op de capitainerie. Die is gevestigd in een oud gebouwtje
aan de kade (op de foto met het uithangbordje en het blauwe bagagekarretje ervoor). Via een zeer smal wenteltrapje komen we bij de capitainerie. Het
tegenovergestelde van het vernieuwde havenkantoor van Ketelhaven.
En
dan duiken we het oude stadje in. In het oudste gedeelte hebben zich allerlei
‘kunstenaars’ gevestigd. Ziet er leuk uit, ook met veel bloemen.
De
volgende dag fietsen we over de hoge brug naar onze winterstalling om te
checken of de afspraak voor het uit het water halen daar ook is doorgekomen.
Maandag half drie kunnen we eruit. Dat gaat met een tractor via deze slipway.
waarna
de boot deze weg gaat afleggen om een hoogte van 40 meter te overbruggen. Spannend!
Vervolgens
fietsen weer terug naar Arzal, heel veel klimmen en dalen. Daar bezoeken we de
dam. We krijgen privé uitleg van een biologiestudent uit Rennes, die zijn
verhaal nu voor het eerst in het Engels moet vertellen. Over en weer hebben we
heel wat bijgeleerd! Leuk is dat je onderwater in de vistrap kunt kijken, maar
jammer dat het trekseizoen voorbij is, zodat we al blij waren met een enkele
vis.
We
slaan ook nog een blik op de sluis. Wat een happening dit keer. Fransen die
niet kunnen afmeren, dwars liggen, niet doorvaren naar voren en een
sluismeester die eindeloos gebaart en lijnen verhaalt.
Er
is voor dit spektakel zelfs een tribune gebouwd!
Het
weer is inmiddels niet zo zonnig meer, maar de temperatuur is nog heel
aangenaam, 25 graden. We gaan ons nog een paar dagen op de Vilaine vermaken en dan naar
huis!