Op
het schiereiland Quiberon volgen we een uitgezette fietsroute, de enige. Het leidt
ons langs allerlei kleine paadjes door het zuidelijk gedeelte van Quiberon.
De
ruige kust valt in het niet bij die van Belle Ile
Ten
slotte belanden we bij de veerhaven, waar het een gezellige drukte is.
We
bezoeken ook een van de weinige overgebleven conservenfabriek voor sardientjes,
tonijn en makreel. De sardientjes die wij uit die platte blikjes halen, worden
hier met de hand gefileerd, op maat geknipt en stuk voor stuk in het blikje
gelegd. We zien een hal vol werknemers, die zittend of staand aan lange tafels
met lopende banden dit werk verrichten. Als we de blikjes makreel opeten die we daar gekocht hebben, zullen we hieraan denken.
Het
weer is rustig, de deining gering en de coëfficiënt is niet meer zo hoog
(waardoor er bij laag water wat meer water blijft staan), dus een mooie gelegenheid
voor een bezoekje aan de kleine eilandjes aan de rand van de baai van Quiberon,
het kleine Hoedic en het grotere Houat.
We
gaan eerst naar Hoedic, een eilandje van 2,5 bij 1 km. Voor onze diepgang zijn
we daar aangewezen op het afmeren aan een in de haveningang gelegen mooring,
die geschikt is voor 20 boten! Dan ontstaat er een rozet van schepen om die
boei heen. Gelukkig is het rustig en ligt er nog maar één schip, maar spoedig
meert er ook nog een wat aftands bootje bij ons af. De boot rukt en trekt tussen
die schepen, want echt beschut ligt het natuurlijk niet in die haveningang. Uiteindelijk vaart boot nr 1 weer weg.
We
laten de boel de boel en gaan met het bijbootje naar de wal. Wat een leuk
mini-eilandje is dit. Eigenlijk is het één groot natuurgebied, duinachtig, zeer
laag begroeid met één klein dorpje erop, eigenlijk zijn de huizenrijtjes
willekeurig op de duinen neergezet. Alle wegen zijn van zand, ook het ‘dorpspleintje’.
Bij
terugkeer aan boord komen er nog zo’n vier boten aan ‘onze’ mooring bij. We
voorzien weinig privacy en een onrustige nacht. We verblijden de Fransen met de
mededeling dat wij er tussenuit gaan. Alle lijnen waarmee ze ons net aan hun boot vastgeknoopt hebben, kunnen dus weer los. We varen naar het Île d'Houat (5 km bij 1,3 km) en ankeren daar in een
grote baai aan de oostzijde, uitzicht op een halve maan van strand met,wat hoger
gelegen, het dorpje. Een geweldige plek.
Van
de landzijde gezien:
We
draaien gedurende de nacht naar alle windrichtingen. ’s Ochtends checken we met
de motor hoe vast ons anker, dat nu in tegengestelde richting ligt, in de grond ligt. Dat blijkt goed stevig te zijn. Hiervoor hebben we nu dat nieuwe Vulcan (Rocna)anker aangeschaft!
De
baai ligt nu in de wind, dus vertrekken we naar de noordwest zijde van het
eiland.
Daar pikken we bij de haven (St Gildas) een
mooring op.
Zicht op een mooi strand, het op het klif gelegen dorp en de haven. Prachtige plek.
St Gildas waakt vanaf de noordelijke havenpier over ons
Dit eiland is duidelijk wat welvarender dan Hoëdic, dat wat authentiek
rommelig aandoet. Hier zien we nog veel planten in bloei staan. Witgekalkte huizen staan in kronkelstraatjes die naar twee pleintjes leiden.
Zelfs
het oorlogsmonument van WO I, dat in elke plaats te vinden is, ontbreekt hier
niet. Altijd in de zelfde stijl.
Ook
hier is de kustwandeling weer erg mooi. Fraaie vergezichten naar Belle Ile, Quiberon, Hoëdic en het vasteland. Ons bootje dobbert in de verte aan de
mooring.
Wat
boffen wij dat we deze dromerige eilandjes met hun ongerepte natuur in het rustige naseizoen met zulk prachtig
weer kunnen bezoeken.
Aan
het eind van de dag gooien we weer los en zeilen we met een mooie ondergaande
zon naar Piriac sur mer, een leuk plaatsje op het vasteland waar we al eerder zijn
geweest.
Zaterdag
waait het zuid 3-5 Bft. en zeilen we voor de wind de Vilaine op. Met alle
slingergeulen is die vrijwel bezeild. Bij de sluis kunnen we zo naar binnen en meren
we aan de Illusie af, die deze week een heel ander rondje gevaren heeft. Wat een mooi vaargebied is dit toch.
Zondag begint onze werkweek: we starten met het ‘schoon schip en winterklaar maken’.